De enorme verbazing over de verkiezing van Donald Trump tot president van de Verenigde Staten is misplaatst, schrijft Roxane van Iperen. De aanhangers van populistische politici zijn namelijk niet gek. Sterker nog: ze hebben in de kern gelijk. Zij zijn het slachtoffer van een sociaal-economische tweedeling die de maatschappelijke elite niet wenst te zien.
Het werd woensdag 9 november 2016 en opeens was Donald Trump het nieuwe, smakeloze boegbeeld van de westerse samenleving. De schok die we in de (sociale) media zagen was zo gigantisch, dat je je afvroeg waar die 60 miljoen Trump-stemmers in ’s hemelsnaam vandaan waren gekomen — een treurig bewijs van het afnemende bestaansrecht van de commerciële spreekbuizen en de normalisering van ons digitale bubbelbestaan. Ook ik was verbaasd: hoe hadden zo velen hun steun kunnen uitspreken voor iemand die racisme, pestgedrag, vrouwenonderdrukking en de terugkeer naar een systeem van isolationisme en survival of the fittest voorstaat? Maar naarmate de dagen vorderden en mijn scherm vol stroomde met ontstelde, boze, teleurgestelde, huilende en fatalistische berichten, groeide mijn weerzin. Niet jegens de Trump-stemmers, maar jegens al die moraalridders — onder wie ikzelf — die met afgrijzen constateerden dat hun opvoedkundige inspanningen geen effect hadden gesorteerd. Die domme ‘kinderen’ bleken niets te hebben begrepen van onze jarenlange uitleg over hoe het leven, de wereld en de beschaving nu werkelijk in elkaar zitten, en hadden nu eigenhandig het Armageddon afgekondigd. De ironie wil namelijk dat mensen juist op Trump hebben gestemd omdat ze terugverlangen naar een leider die vaart op een innerlijk moreel kompas — zelfs als dat een verwerpelijk moreel kompas is. De pretentie van morele superioriteit van de groep die zijn eigen moraal totaal verkwanseld heeft, is de brandstof voor zijn zege geweest.
Lees hier verder.